blur
- blur
vervoeging van |
---|
blurren |
blur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blurren
- Ik blur.
- gebiedende wijs van blurren
- Blur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blurren
- Blur je?
- Het woord blur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to blur |
he/she/it | blurs |
verleden tijd | blurred |
voltooid deelwoord |
blurred |
onvoltooid deelwoord |
blurring |
gebiedende wijs | blur |
enkelvoud | meervoud |
---|---|
blur | blurs |
blur
- vlek
- (figuurlijk) schandvlek, smet [2]
- onduidelijke, vage plek
- onduidelijk en meestal zacht gepraat of ander geluid (geruis etc.)
blur
- overgankelijk bekladden, bevlekken
- onovergankelijk vager worden, vervagen
- onovergankelijk bevlekt/beklad raken, vlekken [2]