• schand·vlek
enkelvoud meervoud
naamwoord schandvlek schandvlekken
verkleinwoord schandvlekje schandvlekjes

de schandvlekv / m

  1. vlek op iemands reputatie
vervoeging van
schandvlekken

schandvlek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schandvlekken
    • Ik schandvlek. 
  2. gebiedende wijs van schandvlekken
    • Schandvlek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schandvlekken
    • Schandvlek je? 
90 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]