• blend
  • Leenwoord uit het Engels, zie verder aldaar[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord blend blends
verkleinwoord

de blendm

  1. mengsel van verschillende producten
     Er zaten autosleutels in van vijf verschillende auto’s en een koffiekop van Good Morning America Blend met de kreet Does this day suck too? Een linkerschoen, een rode sok, een sjaaltje, de verpakking van een of andere ontbijtmix, parfum, een mondharmonica, afstandsbedieningen en een nummer van de TV Guide van december 1992.[2]
     Azijnverkoper Judith van Unen kon er geen chocolade van bakken, van de azijn uit de supermarkt die ze mocht proeven. Ze wist niet eens zeker of het wel van wijn was gemaakt. ,,Het is niet dat je zegt: heerlijk.” Een medewerker van een supermarktketen vermoedde dat de basis een ‘blend van de minst goede wijnen’ is, bekende hij aan de telefoon. ,,Het is een gok.”[3]
  1. blend op website: Etymologiebank.nl
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron
    Ellen den Hollander
    “Herkomst wijnazijn blijft vaak schimmig: ‘Het is alsof je overgegeven hebt en nog een keer moet’” (05-11-2021), Tubantia


enkelvoud meervoud
blend blends

blend

  1. blend, mengsel, mix
  2. (taalkunde) kofferwoord, porte-manteau [1]
vervoeging
onbepaalde wijs to  blend 
he/she/it  blends 
verleden tijd  blended 
 blent 
voltooid
deelwoord
 blended 
 blent 
onvoltooid
deelwoord
 blending 
gebiedende wijs  blend 

blend

  1. overgankelijk mengen, mixen
  2. onovergankelijk zich vermengen
  3. overgankelijk vervuilen (ook fig.)
  1. blend, Online Etymology Dictionary