• ver·men·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vermengen
vermengde
vermengd
zwak -d volledig

vermengen [1]

  1. overgankelijk een homogeen geheel doen vormen
    • Hij vermengde de wijn met wat water. 
  2. overgankelijk verwarren
  3. wederkerend een homogeen geheel gaan vormen
    • Het water van deze twee rivieren vermengde zich niet zo snel en er was nog mijlenlang een donkere en een lichte baan zichtbaar. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]