handgeschreven bladzijde uit kloosterkroniek
  • blad·zij·de
enkelvoud meervoud
naamwoord bladzijde bladzijden
bladzijdes
verkleinwoord bladzijdetje bladzijdetjes

de bladzijdev / m

  1. elk van de beide zijden van een blad papier in boek, krant of tijdschrift
    • - Pas op de laatste bladzijde van de thriller was het duidelijk wie de moord had begaan. 
    • - „Fens zegt…”, las mijn vader, „dat Het wereldje van Beer Ligthart niet goed is.” Pijnlijk verrast keken we elkaar aan. Dat hadden wij alle drie een mooi boek gevonden. Waarom was het niet goed? Omdat, zo legde Fens uit, op bladzijde drie de onvergeeflijke zin stond: „Hij was blind. Dat moest hij nu onder ogen zien.”[3] 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]