• bi·zar
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘grillig, vreemd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1616 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bizar bizarder bizarst
verbogen bizarre bizardere bizarste
partitief bizars bizarders -

bizar

  1. niet op de normale manier, heel vreemd
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]