bijstaan/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bijstaan | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijstaan | bij te staan | ||||||||
toekomend | zullen bijstaan bij zullen staan |
te zullen bijstaan bij te zullen staan | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bijgestaan | te hebben bijgestaan | ||||||||
toekomend | bijgestaan zullen hebben | bijgestaan te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bijstaand | bijgestaan | ev. sta bij |
mv. verouderd staat bij |
sta bij (bijzin) bijsta | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | sta bij | staat bij | staat bij | staat bij | staat bij | staan bij | staan bij | staan bij | |||
verleden (o.v.t.) | stond bij | stond bij | stond bij | stond bij | stond bij | stonden bij | stonden bij | stonden bij | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijstaan | zult/zal bijstaan | zult/zal bijstaan | zult bijstaan | zal bijstaan | zullen bijstaan | zullen bijstaan | zullen bijstaan | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijstaan | zou bijstaan | zou(dt) bijstaan | zoudt bijstaan | zou bijstaan | zouden bijstaan | zouden bijstaan | zouden bijstaan | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | bijsta | bijstaat | bijstaat | bijstaat | bijstaat | bijstaan | bijstaan | bijstaan | |||
verleden (o.v.t.) | bijstond | bijstond | bijstond | bijstond | bijstond | bijstonden | bijstonden | bijstonden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijstaan bij zal staan |
zult/zal bijstaan bij zult/zal staan |
zult/zal bijstaan bij zult/zal staan |
zult bijstaan bij zult staan |
zal bijstaan bij zal staan |
zullen bijstaan bij zullen staan |
zullen bijstaan bij zullen staan |
zullen bijstaan bij zullen staan | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijstaan bij zou staan |
zou bijstaan bij zou staan |
zou(dt) bijstaan bij zou(dt) staan |
zoudt bijstaan bij zoudt staan |
zou bijstaan bij zou staan |
zouden bijstaan bij zouden staan |
zouden bijstaan bij zouden staan |
zouden bijstaan bij zouden staan | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bijgestaan | hebt bijgestaan | hebt/heeft bijgestaan | hebt bijgestaan | heeft bijgestaan | hebben bijgestaan | hebben bijgestaan | hebben bijgestaan | |||
verleden (v.v.t.) | had bijgestaan | had bijgestaan | had bijgestaan | hadt bijgestaan | had bijgestaan | hadden bijgestaan | hadden bijgestaan | hadden bijgestaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgestaan hebben | zal/zult bijgestaan hebben | zult/zal bijgestaan hebben | zult bijgestaan hebben | zal bijgestaan hebben | zullen bijgestaan hebben | zullen bijgestaan hebben | zullen bijgestaan hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgestaan hebben | zou bijgestaan hebben | zou/zoudt bijgestaan hebben | zoudt bijgestaan hebben | zou bijgestaan hebben | zouden bijgestaan hebben | zouden bijgestaan hebben | zouden bijgestaan hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bijgestaan worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bijgestaan | er is bijgestaan | |||||||||
verleden | er werd bijgestaan | er was bijgestaan | |||||||||
toekomend | er zal bijgestaan worden | er zal bijgestaan zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bijgestaan worden | er zou bijgestaan zijn | |||||||||
lijdende vorm bijgestaan worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijgestaan worden | bijgestaan te worden | ||||||||
toekomend | bijgestaan zullen worden | bijgestaan te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bijgestaan zijn | bijgestaan te zijn | ||||||||
toekomend | bijgestaan zullen zijn | bijgestaan te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bijgestaan | wordt bijgestaan | wordt bijgestaan | wordt bijgestaan | wordt bijgestaan | worden bijgestaan | worden bijgestaan | worden bijgestaan | |||
verleden (o.v.t.) | werd bijgestaan | werd bijgestaan | werd bijgestaan | werdt bijgestaan | werd bijgestaan | werden bijgestaan | werden bijgestaan | werden bijgestaan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijgestaan worden | zult bijgestaan worden | zult bijgestaan worden | zult bijgestaan worden | zal bijgestaan worden | zullen bijgestaan worden | zullen bijgestaan worden | zullen bijgestaan worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijgestaan worden | zou bijgestaan worden | zou/zoudt bijgestaan worden | zoudt bijgestaan worden | zou bijgestaan worden | zouden bijgestaan worden | zouden bijgestaan worden | zouden bijgestaan worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bijgestaan | bent bijgestaan | bent/is bijgestaan | zijt bijgestaan | is bijgestaan | zijn bijgestaan | zijn bijgestaan | zijn bijgestaan | |||
verleden (v.v.t.) | was bijgestaan | was bijgestaan | was bijgestaan | waart bijgestaan | was bijgestaan | waren bijgestaan | waren bijgestaan | waren bijgestaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgestaan zijn | zult bijgestaan zijn | zult bijgestaan zijn | zult bijgestaan zijn | zal bijgestaan zijn | zullen bijgestaan zijn | zullen bijgestaan zijn | zullen bijgestaan zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgestaan zijn | zou bijgestaan zijn | zou/zoudt bijgestaan zijn | zoudt bijgestaan zijn | zou bijgestaan zijn | zouden bijgestaan zijn | zouden bijgestaan zijn | zouden bijgestaan zijn |