bijmaken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bijmaken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijmaken | bij te maken | ||||||||
toekomend | zullen bijmaken bij zullen maken |
te zullen bijmaken bij te zullen maken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bijgemaakt | te hebben bijgemaakt | ||||||||
toekomend | bijgemaakt zullen hebben | bijgemaakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bijmakend | bijgemaakt | ev. maak bij |
mv. verouderd maakt bij |
make bij (bijzin) bijmake | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | maak bij | maakt bij | maakt bij | maakt bij | maakt bij | maken bij | maken bij | maken bij | |||
verleden (o.v.t.) | maakte bij | maakte bij | maakte bij | maakte bij | maakte bij | maakten bij | maakten bij | maakten bij | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijmaken | zult/zal bijmaken | zult/zal bijmaken | zult bijmaken | zal bijmaken | zullen bijmaken | zullen bijmaken | zullen bijmaken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijmaken | zou bijmaken | zou(dt) bijmaken | zoudt bijmaken | zou bijmaken | zouden bijmaken | zouden bijmaken | zouden bijmaken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | bijmaak | bijmaakt | bijmaakt | bijmaakt | bijmaakt | bijmaken | bijmaken | bijmaken | |||
verleden (o.v.t.) | bijmaakte | bijmaakte | bijmaakte | bijmaakte | bijmaakte | bijmaakten | bijmaakten | bijmaakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijmaken bij zal maken |
zult/zal bijmaken bij zult/zal maken |
zult/zal bijmaken bij zult/zal maken |
zult bijmaken bij zult maken |
zal bijmaken bij zal maken |
zullen bijmaken bij zullen maken |
zullen bijmaken bij zullen maken |
zullen bijmaken bij zullen maken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijmaken bij zou maken |
zou bijmaken bij zou maken |
zou(dt) bijmaken bij zou(dt) maken |
zoudt bijmaken bij zoudt maken |
zou bijmaken bij zou maken |
zouden bijmaken bij zouden maken |
zouden bijmaken bij zouden maken |
zouden bijmaken bij zouden maken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bijgemaakt | hebt bijgemaakt | hebt/heeft bijgemaakt | hebt bijgemaakt | heeft bijgemaakt | hebben bijgemaakt | hebben bijgemaakt | hebben bijgemaakt | |||
verleden (v.v.t.) | had bijgemaakt | had bijgemaakt | had bijgemaakt | hadt bijgemaakt | had bijgemaakt | hadden bijgemaakt | hadden bijgemaakt | hadden bijgemaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgemaakt hebben | zal/zult bijgemaakt hebben | zult/zal bijgemaakt hebben | zult bijgemaakt hebben | zal bijgemaakt hebben | zullen bijgemaakt hebben | zullen bijgemaakt hebben | zullen bijgemaakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgemaakt hebben | zou bijgemaakt hebben | zou/zoudt bijgemaakt hebben | zoudt bijgemaakt hebben | zou bijgemaakt hebben | zouden bijgemaakt hebben | zouden bijgemaakt hebben | zouden bijgemaakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bijgemaakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bijgemaakt | er is bijgemaakt | |||||||||
verleden | er werd bijgemaakt | er was bijgemaakt | |||||||||
toekomend | er zal bijgemaakt worden | er zal bijgemaakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bijgemaakt worden | er zou bijgemaakt zijn | |||||||||
lijdende vorm bijgemaakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijgemaakt worden | bijgemaakt te worden | ||||||||
toekomend | bijgemaakt zullen worden | bijgemaakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bijgemaakt zijn | bijgemaakt te zijn | ||||||||
toekomend | bijgemaakt zullen zijn | bijgemaakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bijgemaakt | wordt bijgemaakt | wordt bijgemaakt | wordt bijgemaakt | wordt bijgemaakt | worden bijgemaakt | worden bijgemaakt | worden bijgemaakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd bijgemaakt | werd bijgemaakt | werd bijgemaakt | werdt bijgemaakt | werd bijgemaakt | werden bijgemaakt | werden bijgemaakt | werden bijgemaakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijgemaakt worden | zult bijgemaakt worden | zult bijgemaakt worden | zult bijgemaakt worden | zal bijgemaakt worden | zullen bijgemaakt worden | zullen bijgemaakt worden | zullen bijgemaakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijgemaakt worden | zou bijgemaakt worden | zou/zoudt bijgemaakt worden | zoudt bijgemaakt worden | zou bijgemaakt worden | zouden bijgemaakt worden | zouden bijgemaakt worden | zouden bijgemaakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bijgemaakt | bent bijgemaakt | bent/is bijgemaakt | zijt bijgemaakt | is bijgemaakt | zijn bijgemaakt | zijn bijgemaakt | zijn bijgemaakt | |||
verleden (v.v.t.) | was bijgemaakt | was bijgemaakt | was bijgemaakt | waart bijgemaakt | was bijgemaakt | waren bijgemaakt | waren bijgemaakt | waren bijgemaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgemaakt zijn | zult bijgemaakt zijn | zult bijgemaakt zijn | zult bijgemaakt zijn | zal bijgemaakt zijn | zullen bijgemaakt zijn | zullen bijgemaakt zijn | zullen bijgemaakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgemaakt zijn | zou bijgemaakt zijn | zou/zoudt bijgemaakt zijn | zoudt bijgemaakt zijn | zou bijgemaakt zijn | zouden bijgemaakt zijn | zouden bijgemaakt zijn | zouden bijgemaakt zijn |