bijeensparen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bijeensparen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bijeensparen			bijeen te sparen
	toekomend		zullen bijeensparen bijeen zullen sparen			te zullen bijeensparen bijeen te zullen sparen
voltooid	tegenwoordig		hebben bijeengespaard			te hebben bijeengespaard
	toekomend		bijeengespaard zullen hebben			bijeengespaard te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bijeensparend		bijeengespaard			ev. spaar bijeen	mv. verouderd spaart bijeen	spare bijeen (bijzin) bijeenspare
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	spaar bijeen	spaart bijeen	spaart bijeen	spaart bijeen	spaart bijeen	sparen bijeen	sparen bijeen	sparen bijeen
verleden (o.v.t.)	spaarde bijeen	spaarde bijeen	spaarde bijeen	spaarde bijeen	spaarde bijeen	spaarden bijeen	spaarden bijeen	spaarden bijeen
toekomend (o.t.t.t.)	zal bijeensparen	zult/zal bijeensparen	zult/zal bijeensparen	zult bijeensparen	zal bijeensparen	zullen bijeensparen	zullen bijeensparen	zullen bijeensparen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bijeensparen	zou bijeensparen	zou(dt) bijeensparen	zoudt bijeensparen	zou bijeensparen	zouden bijeensparen	zouden bijeensparen	zouden bijeensparen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	bijeenspaar	bijeenspaart	bijeenspaart	bijeenspaart	bijeenspaart	bijeensparen	bijeensparen	bijeensparen
verleden (o.v.t.)	bijeenspaarde	bijeenspaarde	bijeenspaarde	bijeenspaarde	bijeenspaarde	bijeenspaarden	bijeenspaarden	bijeenspaarden
toekomend (o.t.t.t.)	zal bijeensparen bijeen zal sparen	zult/zal bijeensparen bijeen zult/zal sparen	zult/zal bijeensparen bijeen zult/zal sparen	zult bijeensparen bijeen zult sparen	zal bijeensparen bijeen zal sparen	zullen bijeensparen bijeen zullen sparen	zullen bijeensparen bijeen zullen sparen	zullen bijeensparen bijeen zullen sparen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bijeensparen bijeen zou sparen	zou bijeensparen bijeen zou sparen	zou(dt) bijeensparen bijeen zou(dt) sparen	zoudt bijeensparen bijeen zoudt sparen	zou bijeensparen bijeen zou sparen	zouden bijeensparen bijeen zouden sparen	zouden bijeensparen bijeen zouden sparen	zouden bijeensparen bijeen zouden sparen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb bijeengespaard	hebt bijeengespaard	hebt/heeft bijeengespaard	hebt bijeengespaard	heeft bijeengespaard	hebben bijeengespaard	hebben bijeengespaard	hebben bijeengespaard
verleden (v.v.t.)	had bijeengespaard	had bijeengespaard	had bijeengespaard	hadt bijeengespaard	had bijeengespaard	hadden bijeengespaard	hadden bijeengespaard	hadden bijeengespaard
toekomend (v.t.t.t.)	zal bijeengespaard hebben	zal/zult bijeengespaard hebben	zult/zal bijeengespaard hebben	zult bijeengespaard hebben	zal bijeengespaard hebben	zullen bijeengespaard hebben	zullen bijeengespaard hebben	zullen bijeengespaard hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bijeengespaard hebben	zou bijeengespaard hebben	zou/zoudt bijeengespaard hebben	zoudt bijeengespaard hebben	zou bijeengespaard hebben	zouden bijeengespaard hebben	zouden bijeengespaard hebben	zouden bijeengespaard hebben
onpersoonlijke lijdende vorm bijeengespaard worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt bijeengespaard				er is bijeengespaard
verleden	er werd bijeengespaard				er was bijeengespaard
toekomend	er zal bijeengespaard worden				er zal bijeengespaard zijn
voorwaardelijk	er zou bijeengespaard worden				er zou bijeengespaard zijn
lijdende vorm bijeengespaard worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bijeengespaard worden			bijeengespaard te worden
	toekomend		bijeengespaard zullen worden			bijeengespaard te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		bijeengespaard zijn			bijeengespaard te zijn
	toekomend		bijeengespaard zullen zijn			bijeengespaard te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt bijeengespaard	—	—	worden bijeengespaard
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd bijeengespaard	—	—	werden bijeengespaard
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal bijeengespaard worden	—	—	zullen bijeengespaard worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou bijeengespaard worden	—	—	zouden bijeengespaard worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is bijeengespaard	—	—	zijn bijeengespaard
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was bijeengespaard	—	—	waren bijeengespaard
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal bijeengespaard zijn	—	—	zullen bijeengespaard zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou bijeengespaard zijn	—	—	zouden bijeengespaard zijn