bewieroken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bewieroken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bewieroken | te bewieroken | ||||||||
toekomend | zullen bewieroken | te zullen bewieroken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bewierookt | te hebben bewierookt | ||||||||
toekomend | bewierookt zullen hebben | bewierookt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bewierokend | bewierookt | ev. bewierook |
mv. verouderd bewierookt |
bewieroke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bewierook | bewierookt | bewierookt | bewierookt | bewierookt | bewieroken | bewieroken | bewieroken | |||
verleden (o.v.t.) | bewierookte | bewierookte | bewierookte | bewierookte | bewierookte | bewierookten | bewierookten | bewierookten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bewieroken | zult/zal bewieroken | zult/zal bewieroken | zult bewieroken | zal bewieroken | zullen bewieroken | zullen bewieroken | zullen bewieroken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bewieroken | zou bewieroken | zou(dt) bewieroken | zoudt bewieroken | zou bewieroken | zouden bewieroken | zouden bewieroken | zouden bewieroken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bewierookt | hebt bewierookt | hebt/heeft bewierookt | hebt bewierookt | heeft bewierookt | hebben bewierookt | hebben bewierookt | hebben bewierookt | |||
verleden (v.v.t.) | had bewierookt | had bewierookt | had bewierookt | hadt bewierookt | had bewierookt | hadden bewierookt | hadden bewierookt | hadden bewierookt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bewierookt hebben | zal/zult bewierookt hebben | zult/zal bewierookt hebben | zult bewierookt hebben | zal bewierookt hebben | zullen bewierookt hebben | zullen bewierookt hebben | zullen bewierookt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bewierookt hebben | zou bewierookt hebben | zou/zoudt bewierookt hebben | zoudt bewierookt hebben | zou bewierookt hebben | zouden bewierookt hebben | zouden bewierookt hebben | zouden bewierookt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bewierookt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bewierookt | er is bewierookt | |||||||||
verleden | er werd bewierookt | er was bewierookt | |||||||||
toekomend | er zal bewierookt worden | er zal bewierookt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bewierookt worden | er zou bewierookt zijn | |||||||||
lijdende vorm bewierookt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bewierookt worden | bewierookt te worden | ||||||||
toekomend | bewierookt zullen worden | bewierookt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bewierookt zijn | bewierookt te zijn | ||||||||
toekomend | bewierookt zullen zijn | bewierookt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bewierookt | wordt bewierookt | wordt bewierookt | wordt bewierookt | wordt bewierookt | worden bewierookt | worden bewierookt | worden bewierookt | |||
verleden (o.v.t.) | werd bewierookt | werd bewierookt | werd bewierookt | werdt bewierookt | werd bewierookt | werden bewierookt | werden bewierookt | werden bewierookt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bewierookt worden | zult bewierookt worden | zult bewierookt worden | zult bewierookt worden | zal bewierookt worden | zullen bewierookt worden | zullen bewierookt worden | zullen bewierookt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bewierookt worden | zou bewierookt worden | zou/zoudt bewierookt worden | zoudt bewierookt worden | zou bewierookt worden | zouden bewierookt worden | zouden bewierookt worden | zouden bewierookt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bewierookt | bent bewierookt | bent/is bewierookt | zijt bewierookt | is bewierookt | zijn bewierookt | zijn bewierookt | zijn bewierookt | |||
verleden (v.v.t.) | was bewierookt | was bewierookt | was bewierookt | waart bewierookt | was bewierookt | waren bewierookt | waren bewierookt | waren bewierookt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bewierookt zijn | zult bewierookt zijn | zult bewierookt zijn | zult bewierookt zijn | zal bewierookt zijn | zullen bewierookt zijn | zullen bewierookt zijn | zullen bewierookt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bewierookt zijn | zou bewierookt zijn | zou/zoudt bewierookt zijn | zoudt bewierookt zijn | zou bewierookt zijn | zouden bewierookt zijn | zouden bewierookt zijn | zouden bewierookt zijn |