Een priester tijdens het bewieroken
  • be·wie·ro·ken
  • Afgeleid van wierook met het voorvoegsel be-.
  • Voor het eerst aangetroffen in ca. 1462, zie benedenstaande.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bewieroken
bewierookte
bewierookt
zwak -t volledig

overgankelijk bewieroken

  1. (religie) wierookdampen over iets of iemand aanbrengen
    • De priester bewierookte de kist. 
     Ende alsi daer comen sijn, so hebbense wierooc ende ander dinghen, die wel rieken ende bewieroken desen afgod, recht oft die lichaem ons heren ware.[1]
  2. (figuurlijk) iemand lof toezwaaien
    • De jubilaris werd uitgebreid bewierookt. 
    • Het meest bewierookte team van de moderne tijd was na 79 minuten gedegradeerd tot een stelletje zeurende, struikelende toeschouwers in gele shirtjes", zo wordt Barcelona op de plek gezet. [2] 
83 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    s.n.
    “De Reis van Jan van Mandeville” (ca. 1462), Brill, Leiden (1908), gedigitaliseerde versie 1998, fol. 91rb op www.dbnl.org  
  2. Tubantia 08-05-19 ‘Eenmansteam Barcelona is opgevreten en vernederd tijdens Wonder van Anfield’
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be