Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wie·rook
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘welriekende rook als reukoffer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100.[1]
  • Middelnederlands wijrooc, wi(e)rooc, uit Oudnederlands wīrōk, eigenlijk ‘gewijde rook’, samenstelling uit wīh ‘heilig’ (zoals in wijwater e.d.) en rōk ‘rook’.[2] Evenzo gevormd zijn Nederduits Wiehrook, Duits Weihrauch en Fries wijreek.
enkelvoud meervoud
naamwoord wierook -
verkleinwoord wierookje wierookjes

Zelfstandig naamwoord

de wierookm

  1. een mengsel van aromatische organische stoffen, dat aangestoken kan worden en dan een als aangenaam beoordeelde geur verspreidt, oorspronkelijk met name de hars (olibanum) van de wierookboom Boswellia
Synoniemen
Vertalingen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
wieroken

wierook

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wieroken
    • Ik wierook. 
  2. gebiedende wijs van wieroken
    • Wierook! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wieroken
    • Wierook je? 

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen