• be·wie·rook·te
vervoeging van
bewieroken

bewierookte

  1. enkelvoud verleden tijd van bewieroken
    • Ik bewierookte. 
    • Jij bewierookte. 
    • Hij, zij, het bewierookte. 
  2. verbogen vorm van bewierookt, voltooid deelwoord van bewieroken