bevoorschotten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bevoorschotten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bevoorschotten | te bevoorschotten | ||||||||
toekomend | zullen bevoorschotten | te zullen bevoorschotten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bevoorschot | te hebben bevoorschot | ||||||||
toekomend | bevoorschot zullen hebben | bevoorschot te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bevoorschottend | bevoorschot | ev. bevoorschot |
mv. verouderd bevoorschot |
bevoorschotte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bevoorschot | bevoorschot | bevoorschot | bevoorschot | bevoorschot | bevoorschotten | bevoorschotten | bevoorschotten | |||
verleden (o.v.t.) | bevoorschotte | bevoorschotte | bevoorschotte | bevoorschotte | bevoorschotte | bevoorschotten | bevoorschotten | bevoorschotten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bevoorschotten | zult/zal bevoorschotten | zult/zal bevoorschotten | zult bevoorschotten | zal bevoorschotten | zullen bevoorschotten | zullen bevoorschotten | zullen bevoorschotten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bevoorschotten | zou bevoorschotten | zou(dt) bevoorschotten | zoudt bevoorschotten | zou bevoorschotten | zouden bevoorschotten | zouden bevoorschotten | zouden bevoorschotten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bevoorschot | hebt bevoorschot | hebt/heeft bevoorschot | hebt bevoorschot | heeft bevoorschot | hebben bevoorschot | hebben bevoorschot | hebben bevoorschot | |||
verleden (v.v.t.) | had bevoorschot | had bevoorschot | had bevoorschot | hadt bevoorschot | had bevoorschot | hadden bevoorschot | hadden bevoorschot | hadden bevoorschot | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bevoorschot hebben | zal/zult bevoorschot hebben | zult/zal bevoorschot hebben | zult bevoorschot hebben | zal bevoorschot hebben | zullen bevoorschot hebben | zullen bevoorschot hebben | zullen bevoorschot hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bevoorschot hebben | zou bevoorschot hebben | zou/zoudt bevoorschot hebben | zoudt bevoorschot hebben | zou bevoorschot hebben | zouden bevoorschot hebben | zouden bevoorschot hebben | zouden bevoorschot hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bevoorschot worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bevoorschot | er is bevoorschot | |||||||||
verleden | er werd bevoorschot | er was bevoorschot | |||||||||
toekomend | er zal bevoorschot worden | er zal bevoorschot zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bevoorschot worden | er zou bevoorschot zijn | |||||||||
lijdende vorm bevoorschot worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bevoorschot worden | bevoorschot te worden | ||||||||
toekomend | bevoorschot zullen worden | bevoorschot te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bevoorschot zijn | bevoorschot te zijn | ||||||||
toekomend | bevoorschot zullen zijn | bevoorschot te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bevoorschot | wordt bevoorschot | wordt bevoorschot | wordt bevoorschot | wordt bevoorschot | worden bevoorschot | worden bevoorschot | worden bevoorschot | |||
verleden (o.v.t.) | werd bevoorschot | werd bevoorschot | werd bevoorschot | werdt bevoorschot | werd bevoorschot | werden bevoorschot | werden bevoorschot | werden bevoorschot | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bevoorschot worden | zult bevoorschot worden | zult bevoorschot worden | zult bevoorschot worden | zal bevoorschot worden | zullen bevoorschot worden | zullen bevoorschot worden | zullen bevoorschot worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bevoorschot worden | zou bevoorschot worden | zou/zoudt bevoorschot worden | zoudt bevoorschot worden | zou bevoorschot worden | zouden bevoorschot worden | zouden bevoorschot worden | zouden bevoorschot worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bevoorschot | bent bevoorschot | bent/is bevoorschot | zijt bevoorschot | is bevoorschot | zijn bevoorschot | zijn bevoorschot | zijn bevoorschot | |||
verleden (v.v.t.) | was bevoorschot | was bevoorschot | was bevoorschot | waart bevoorschot | was bevoorschot | waren bevoorschot | waren bevoorschot | waren bevoorschot | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bevoorschot zijn | zult bevoorschot zijn | zult bevoorschot zijn | zult bevoorschot zijn | zal bevoorschot zijn | zullen bevoorschot zijn | zullen bevoorschot zijn | zullen bevoorschot zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bevoorschot zijn | zou bevoorschot zijn | zou/zoudt bevoorschot zijn | zoudt bevoorschot zijn | zou bevoorschot zijn | zouden bevoorschot zijn | zouden bevoorschot zijn | zouden bevoorschot zijn |