beven
- be·ven
- In de betekenis van ‘trillen’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- van het Middelnederlands beven
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beven |
beefde |
gebeefd |
zwak -d | volledig |
beven
- inergatief hard en heftig trillen door angst of door kou
- Hou toch eens op met beven en kalmeer eens even!
- Hij beefde van de kou nadat hij 2 uur had geschaatst.
- ▸ 'Jij bent ziek,' zei hij bevend en ging dadelijk naar het paleis, om de andere Pieten wakker te maken.[2]
1. hard en heftig trillen
- Het woord beven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beven" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "beven" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- van het Oudnederlands beven
beven
- beven
- van het Oudhoogduits biben
beven
- beven