• trem·ble
vervoeging
onbepaalde wijs to  tremble 
he/she/it  trembles 
verleden tijd  trembled 
voltooid
deelwoord
 trembled 
onvoltooid
deelwoord
 trembling 
gebiedende wijs  tremble 

tremble

  1. onovergankelijk trillen, beven, sidderen

tremble

  1. beving, siddering




vervoeging van
trembler

tremble

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van trembler
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van trembler
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van trembler