betitelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van betitelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | betitelen | te betitelen | ||||||||
toekomend | zullen betitelen | te zullen betitelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben betiteld | te hebben betiteld | ||||||||
toekomend | betiteld zullen hebben | betiteld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
betitelend | betiteld | ev. betitel |
mv. verouderd betitelt |
betitele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | betitel | betitelt | betitelt | betitelt | betitelt | betitelen | betitelen | betitelen | |||
verleden (o.v.t.) | betitelde | betitelde | betitelde | betitelde | betitelde | betitelden | betitelden | betitelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal betitelen | zult/zal betitelen | zult/zal betitelen | zult betitelen | zal betitelen | zullen betitelen | zullen betitelen | zullen betitelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou betitelen | zou betitelen | zou(dt) betitelen | zoudt betitelen | zou betitelen | zouden betitelen | zouden betitelen | zouden betitelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb betiteld | hebt betiteld | hebt/heeft betiteld | hebt betiteld | heeft betiteld | hebben betiteld | hebben betiteld | hebben betiteld | |||
verleden (v.v.t.) | had betiteld | had betiteld | had betiteld | hadt betiteld | had betiteld | hadden betiteld | hadden betiteld | hadden betiteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal betiteld hebben | zal/zult betiteld hebben | zult/zal betiteld hebben | zult betiteld hebben | zal betiteld hebben | zullen betiteld hebben | zullen betiteld hebben | zullen betiteld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou betiteld hebben | zou betiteld hebben | zou/zoudt betiteld hebben | zoudt betiteld hebben | zou betiteld hebben | zouden betiteld hebben | zouden betiteld hebben | zouden betiteld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm betiteld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt betiteld | er is betiteld | |||||||||
verleden | er werd betiteld | er was betiteld | |||||||||
toekomend | er zal betiteld worden | er zal betiteld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou betiteld worden | er zou betiteld zijn | |||||||||
lijdende vorm betiteld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | betiteld worden | betiteld te worden | ||||||||
toekomend | betiteld zullen worden | betiteld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | betiteld zijn | betiteld te zijn | ||||||||
toekomend | betiteld zullen zijn | betiteld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word betiteld | wordt betiteld | wordt betiteld | wordt betiteld | wordt betiteld | worden betiteld | worden betiteld | worden betiteld | |||
verleden (o.v.t.) | werd betiteld | werd betiteld | werd betiteld | werdt betiteld | werd betiteld | werden betiteld | werden betiteld | werden betiteld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal betiteld worden | zult betiteld worden | zult betiteld worden | zult betiteld worden | zal betiteld worden | zullen betiteld worden | zullen betiteld worden | zullen betiteld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou betiteld worden | zou betiteld worden | zou/zoudt betiteld worden | zoudt betiteld worden | zou betiteld worden | zouden betiteld worden | zouden betiteld worden | zouden betiteld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben betiteld | bent betiteld | bent/is betiteld | zijt betiteld | is betiteld | zijn betiteld | zijn betiteld | zijn betiteld | |||
verleden (v.v.t.) | was betiteld | was betiteld | was betiteld | waart betiteld | was betiteld | waren betiteld | waren betiteld | waren betiteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal betiteld zijn | zult betiteld zijn | zult betiteld zijn | zult betiteld zijn | zal betiteld zijn | zullen betiteld zijn | zullen betiteld zijn | zullen betiteld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou betiteld zijn | zou betiteld zijn | zou/zoudt betiteld zijn | zoudt betiteld zijn | zou betiteld zijn | zouden betiteld zijn | zouden betiteld zijn | zouden betiteld zijn |