betitelen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·ti·te·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
betitelen |
betitelde |
betiteld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
betitelen
- overgankelijk soms in negatieve zin een naam of classificatie aan iets hechten
Gangbaarheid
- Het woord betitelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "betitelen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ 1,0 1,1 “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be