beroven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van beroven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beroven | te beroven | ||||||||
toekomend | zullen beroven | te zullen beroven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beroofd | te hebben beroofd | ||||||||
toekomend | beroofd zullen hebben | beroofd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
berovend | beroofd | ev. beroof |
mv. verouderd berooft |
berove | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beroof | berooft | berooft | berooft | berooft | beroven | beroven | beroven | |||
verleden (o.v.t.) | beroofde | beroofde | beroofde | beroofde | beroofde | beroofden | beroofden | beroofden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beroven | zult/zal beroven | zult/zal beroven | zult beroven | zal beroven | zullen beroven | zullen beroven | zullen beroven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beroven | zou beroven | zou(dt) beroven | zoudt beroven | zou beroven | zouden beroven | zouden beroven | zouden beroven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beroofd | hebt beroofd | hebt/heeft beroofd | hebt beroofd | heeft beroofd | hebben beroofd | hebben beroofd | hebben beroofd | |||
verleden (v.v.t.) | had beroofd | had beroofd | had beroofd | hadt beroofd | had beroofd | hadden beroofd | hadden beroofd | hadden beroofd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beroofd hebben | zal/zult beroofd hebben | zult/zal beroofd hebben | zult beroofd hebben | zal beroofd hebben | zullen beroofd hebben | zullen beroofd hebben | zullen beroofd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beroofd hebben | zou beroofd hebben | zou/zoudt beroofd hebben | zoudt beroofd hebben | zou beroofd hebben | zouden beroofd hebben | zouden beroofd hebben | zouden beroofd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beroofd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beroofd | er is beroofd | |||||||||
verleden | er werd beroofd | er was beroofd | |||||||||
toekomend | er zal beroofd worden | er zal beroofd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beroofd worden | er zou beroofd zijn | |||||||||
lijdende vorm beroofd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beroofd worden | beroofd te worden | ||||||||
toekomend | beroofd zullen worden | beroofd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beroofd zijn | beroofd te zijn | ||||||||
toekomend | beroofd zullen zijn | beroofd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beroofd | wordt beroofd | wordt beroofd | wordt beroofd | wordt beroofd | worden beroofd | worden beroofd | worden beroofd | |||
verleden (o.v.t.) | werd beroofd | werd beroofd | werd beroofd | werdt beroofd | werd beroofd | werden beroofd | werden beroofd | werden beroofd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beroofd worden | zult beroofd worden | zult beroofd worden | zult beroofd worden | zal beroofd worden | zullen beroofd worden | zullen beroofd worden | zullen beroofd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beroofd worden | zou beroofd worden | zou/zoudt beroofd worden | zoudt beroofd worden | zou beroofd worden | zouden beroofd worden | zouden beroofd worden | zouden beroofd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beroofd | bent beroofd | bent/is beroofd | zijt beroofd | is beroofd | zijn beroofd | zijn beroofd | zijn beroofd | |||
verleden (v.v.t.) | was beroofd | was beroofd | was beroofd | waart beroofd | was beroofd | waren beroofd | waren beroofd | waren beroofd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beroofd zijn | zult beroofd zijn | zult beroofd zijn | zult beroofd zijn | zal beroofd zijn | zullen beroofd zijn | zullen beroofd zijn | zullen beroofd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beroofd zijn | zou beroofd zijn | zou/zoudt beroofd zijn | zoudt beroofd zijn | zou beroofd zijn | zouden beroofd zijn | zouden beroofd zijn | zouden beroofd zijn |