beroemen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van beroemen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beroemen | te beroemen | ||||||
toekomend | zullen beroemen | te zullen beroemen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beroemd | te hebben beroemd | ||||||
toekomend | beroemd zullen hebben | beroemd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
beroemend | beroemd | ev. beroem |
mv. verouderd beroemt |
beroeme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | beroem | beroemt | beroemt | beroemt | beroemt | beroemen | beroemen | beroemen | |
verleden (o.v.t.) | beroemde | beroemde | beroemde | beroemde | beroemde | beroemden | beroemden | beroemden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal beroemen | zult/zal beroemen | zult/zal beroemen | zult beroemen | zal beroemen | zullen beroemen | zullen beroemen | zullen beroemen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beroemen | zou beroemen | zou(dt) beroemen | zoudt beroemen | zou beroemen | zouden beroemen | zouden beroemen | zouden beroemen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beroemd | hebt beroemd | hebt/heeft beroemd | hebt beroemd | heeft beroemd | hebben beroemd | hebben beroemd | hebben beroemd | |
verleden (v.v.t.) | had beroemd | had beroemd | had beroemd | hadt beroemd | had beroemd | hadden beroemd | hadden beroemd | hadden beroemd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal beroemd hebben | zal/zult beroemd hebben | zult/zal beroemd hebben | zult beroemd hebben | zal beroemd hebben | zullen beroemd hebben | zullen beroemd hebben | zullen beroemd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beroemd hebben | zou beroemd hebben | zou/zoudt beroemd hebben | zoudt beroemd hebben | zou beroemd hebben | zouden beroemd hebben | zouden beroemd hebben | zouden beroemd hebben |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich beroemen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | beroem me | wij, we | beroemen ons | ik | beroemde me | wij, we | beroemden ons | ik | zal me beroemen | wij, we | zullen ons beroemen |
2 | jij, je | beroemt je | jullie | beroemen je | jij, je | beroemde je | jullie | beroemden je | jij, je | zal, zult je beroemen | jullie | zullen je beroemen |
u | beroemt zich/u | u | beroemt zich/u | u | beroemde zich/u | u | beroemde zich/u | u | zult zich/u beroemen | u | zult zich/u beroemen | |
gij, ge | beroemt u | gij, ge, gijlieden |
beroemt u | gij, ge | beroemde u | gij, ge, gijlieden |
beroemde u | gij, ge | zult u beroemen | gij, ge gijlieden |
zult u beroemen | |
3 | hij, zij, het | beroemt zich | zij, ze | beroemen zich | hij, zij, het | beroemde zich | zij, ze | beroemden zich | hij, zij, het | zal zich beroemen | zij, ze | zullen zich beroemen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich beroemend | zich beroemd hebben | beroem u/je , beroemt je | beroeme zich |