benadelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van benadelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | benadelen | te benadelen | ||||||||
toekomend | zullen benadelen | te zullen benadelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben benadeeld | te hebben benadeeld | ||||||||
toekomend | benadeeld zullen hebben | benadeeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
benadelend | benadeeld | ev. benadeel |
mv. verouderd benadeelt |
benadele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | benadeel | benadeelt | benadeelt | benadeelt | benadeelt | benadelen | benadelen | benadelen | |||
verleden (o.v.t.) | benadeelde | benadeelde | benadeelde | benadeelde | benadeelde | benadeelden | benadeelden | benadeelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal benadelen | zult/zal benadelen | zult/zal benadelen | zult benadelen | zal benadelen | zullen benadelen | zullen benadelen | zullen benadelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou benadelen | zou benadelen | zou(dt) benadelen | zoudt benadelen | zou benadelen | zouden benadelen | zouden benadelen | zouden benadelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb benadeeld | hebt benadeeld | hebt/heeft benadeeld | hebt benadeeld | heeft benadeeld | hebben benadeeld | hebben benadeeld | hebben benadeeld | |||
verleden (v.v.t.) | had benadeeld | had benadeeld | had benadeeld | hadt benadeeld | had benadeeld | hadden benadeeld | hadden benadeeld | hadden benadeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal benadeeld hebben | zal/zult benadeeld hebben | zult/zal benadeeld hebben | zult benadeeld hebben | zal benadeeld hebben | zullen benadeeld hebben | zullen benadeeld hebben | zullen benadeeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou benadeeld hebben | zou benadeeld hebben | zou/zoudt benadeeld hebben | zoudt benadeeld hebben | zou benadeeld hebben | zouden benadeeld hebben | zouden benadeeld hebben | zouden benadeeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm benadeeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt benadeeld | er is benadeeld | |||||||||
verleden | er werd benadeeld | er was benadeeld | |||||||||
toekomend | er zal benadeeld worden | er zal benadeeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou benadeeld worden | er zou benadeeld zijn | |||||||||
lijdende vorm benadeeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | benadeeld worden | benadeeld te worden | ||||||||
toekomend | benadeeld zullen worden | benadeeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | benadeeld zijn | benadeeld te zijn | ||||||||
toekomend | benadeeld zullen zijn | benadeeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word benadeeld | wordt benadeeld | wordt benadeeld | wordt benadeeld | wordt benadeeld | worden benadeeld | worden benadeeld | worden benadeeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd benadeeld | werd benadeeld | werd benadeeld | werdt benadeeld | werd benadeeld | werden benadeeld | werden benadeeld | werden benadeeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal benadeeld worden | zult benadeeld worden | zult benadeeld worden | zult benadeeld worden | zal benadeeld worden | zullen benadeeld worden | zullen benadeeld worden | zullen benadeeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou benadeeld worden | zou benadeeld worden | zou/zoudt benadeeld worden | zoudt benadeeld worden | zou benadeeld worden | zouden benadeeld worden | zouden benadeeld worden | zouden benadeeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben benadeeld | bent benadeeld | bent/is benadeeld | zijt benadeeld | is benadeeld | zijn benadeeld | zijn benadeeld | zijn benadeeld | |||
verleden (v.v.t.) | was benadeeld | was benadeeld | was benadeeld | waart benadeeld | was benadeeld | waren benadeeld | waren benadeeld | waren benadeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal benadeeld zijn | zult benadeeld zijn | zult benadeeld zijn | zult benadeeld zijn | zal benadeeld zijn | zullen benadeeld zijn | zullen benadeeld zijn | zullen benadeeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou benadeeld zijn | zou benadeeld zijn | zou/zoudt benadeeld zijn | zoudt benadeeld zijn | zou benadeeld zijn | zouden benadeeld zijn | zouden benadeeld zijn | zouden benadeeld zijn |