bemesten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bemesten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bemesten			te bemesten
	toekomend		zullen bemesten			te zullen bemesten
voltooid	tegenwoordig		hebben bemest			te hebben bemest
	toekomend		bemest zullen hebben			bemest te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bemestend		bemest			ev. bemest	mv. verouderd bemest	bemeste
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bemest	bemest	bemest	bemest	bemest	bemesten	bemesten	bemesten
verleden (o.v.t.)	bemestte	bemestte	bemestte	bemestte	bemestte	bemestten	bemestten	bemestten
toekomend (o.t.t.t.)	zal bemesten	zult/zal bemesten	zult/zal bemesten	zult bemesten	zal bemesten	zullen bemesten	zullen bemesten	zullen bemesten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bemesten	zou bemesten	zou(dt) bemesten	zoudt bemesten	zou bemesten	zouden bemesten	zouden bemesten	zouden bemesten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb bemest	hebt bemest	hebt/heeft bemest	hebt bemest	heeft bemest	hebben bemest	hebben bemest	hebben bemest
verleden (v.v.t.)	had bemest	had bemest	had bemest	hadt bemest	had bemest	hadden bemest	hadden bemest	hadden bemest
toekomend (v.t.t.t.)	zal bemest hebben	zal/zult bemest hebben	zult/zal bemest hebben	zult bemest hebben	zal bemest hebben	zullen bemest hebben	zullen bemest hebben	zullen bemest hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bemest hebben	zou bemest hebben	zou/zoudt bemest hebben	zoudt bemest hebben	zou bemest hebben	zouden bemest hebben	zouden bemest hebben	zouden bemest hebben
onpersoonlijke lijdende vorm bemest worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt bemest				er is bemest
verleden	er werd bemest				er was bemest
toekomend	er zal bemest worden				er zal bemest zijn
voorwaardelijk	er zou bemest worden				er zou bemest zijn
lijdende vorm bemest worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bemest worden			bemest te worden
	toekomend		bemest zullen worden			bemest te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		bemest zijn			bemest te zijn
	toekomend		bemest zullen zijn			bemest te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word bemest	wordt bemest	wordt bemest	wordt bemest	wordt bemest	worden bemest	worden bemest	worden bemest
verleden (o.v.t.)	werd bemest	werd bemest	werd bemest	werdt bemest	werd bemest	werden bemest	werden bemest	werden bemest
toekomend (o.t.t.t.)	zal bemest worden	zult bemest worden	zult bemest worden	zult bemest worden	zal bemest worden	zullen bemest worden	zullen bemest worden	zullen bemest worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bemest worden	zou bemest worden	zou/zoudt bemest worden	zoudt bemest worden	zou bemest worden	zouden bemest worden	zouden bemest worden	zouden bemest worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben bemest	bent bemest	bent/is bemest	zijt bemest	is bemest	zijn bemest	zijn bemest	zijn bemest
verleden (v.v.t.)	was bemest	was bemest	was bemest	waart bemest	was bemest	waren bemest	waren bemest	waren bemest
toekomend (v.t.t.t.)	zal bemest zijn	zult bemest zijn	zult bemest zijn	zult bemest zijn	zal bemest zijn	zullen bemest zijn	zullen bemest zijn	zullen bemest zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bemest zijn	zou bemest zijn	zou/zoudt bemest zijn	zoudt bemest zijn	zou bemest zijn	zouden bemest zijn	zouden bemest zijn	zouden bemest zijn