bejaard
- be·jaard
- pseudodeelwoord afgeleid van jaar zn met het omvoegsel be- -d; in de betekenis van ‘oud’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1][2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bejaard | bejaarder | bejaardst |
verbogen | bejaarde | bejaardere | bejaardste |
partitief | bejaards | bejaarders | - |
bejaard
- op een voortgeschreden leeftijd, eufemisme voor oud
- Het bejaarde echtpaar was aangenaam verrast door de onverwachte uitnodiging.
- Het woord bejaard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bejaard" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ bejaard op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "bejaard" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be