vrouwelijke bejaarde
  • be·jaar·de
  • Afgeleid van bejaard met het achtervoegsel -e

bejaarde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bejaard
enkelvoud meervoud
naamwoord bejaarde bejaarden
verkleinwoord - -

de bejaardev / m

  1. iemand op hoge leeftijd (>65 jaar)
    • Hoeveel mag een bejaarde aan spaargeld hebben zonder een eigen bijdrage te betalen aan het verzorgingshuis?[1] 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]