Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·jaar·den·zorg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bejaardenzorg
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bejaardenzorgv / m

  1. vaardigheid in het helpen van oudere mensen
    • Nanou Sagatwa heeft bijna de helft van haar leven in Nederland gewoond. In haar eentje. Ze haalde er een diploma voor bejaardenzorg en deed er vrijwilligerswerk. „Ik heb altijd gedacht dat ik in Nederland zou blijven”, zegt ze. Maar vorig jaar maart was die droom voorbij. Drie marechaussees brachten haar in een vliegtuig terug naar Congo. Sindsdien zit ze als een hulpeloos vogeltje in de Kerk van de Wederopstanding, niet wetend wat ze nu in Godsnaam moet doen. Ze friemelt aan haar ongekamde haar en slordige kleding. Ze is nauwelijks meer naar buiten geweest, sinds tien maanden is ze verlamd van angst voor haar omgeving.[2] 
  2. een verzameling van alle voorzieningen die er zijn om ouderen de helpen en te verzorgen
    • Ondertussen steken ook nog allemaal andere kwesties de kop op zoals het klimaatprobleem, de bejaardenzorg, Amerika als lage lonenland, China als wereldmacht, Chelsea Clinton als president, jongeren met chips in hun hoofd zodat de staat als Big Brother optimaal functioneert, etc. De vraag of de crisis in 2029 vooral ontstaat ómdat de president een latino is, blijft echter onbeantwoord - terwijl deze dystopische roman nadrukkelijk aangeeft dat de president een latino is.[3]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Koert Lindijer 4 januari 2017
  3. NRC Toef Jaeger 14 september 2016