bejaardencentrum
- be·jaar·den·cen·trum
- samenstelling van bejaarde en centrum met het invoegsel -n- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bejaardencentrum | bejaardencentrums bejaardencentra |
verkleinwoord |
het bejaardencentrum o
- gebouw waar meerdere bejaarden bij elkaar wonen en verzorgd kunnen worden
- Saja Pal (74) wandelt over de binnenplaats van een bejaardencentrum in Noord-Delhi. „Ik ben nooit getrouwd, heb geen kinderen en mijn familie is overleden. Ik wilde niet vereenzamen. Ik vind het hier heerlijk. De dokter komt elke twee weken op bezoek. We krijgen yoga en er wordt voor me gekookt.” Als het over zijn medebewoners gaat, zucht hij. „Er wordt veel geklaagd over harteloze kinderen.”[2]
1.gebouw waar meerdere bejaarden bij elkaar wonen en verzorgd kunnen worden
- Het woord bejaardencentrum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Joeri Boom 28 augustus 2015