[2]: Een olifant na het doen van zijn behoefte
  • be·hoef·te
enkelvoud meervoud
naamwoord behoefte behoeften, behoeftes
verkleinwoord (behoeftetje) (behoeftetjes)

de behoeftev

  1. iets wat benodigd of zeer wenselijk is
    • Ik kan mezelf niet in eigen behoeften voorzien. 
     Tijdens de diensten luisterde ik zelden naar wat de predikant te vertellen had, omdat ik het vaak niet eens was met wat hij verkondigde. Het was te ver verwijderd van de alledaagse werkelijkheid en de realiteit van menselijke emoties, behoeftes en imperfecties.[2]
  2. behoefte hebben aan: iets heel erg nodig hebben
     Na twintig jaar hard werken in glimmende kantoorgebouwen had ik behoefte aan meer natuur en avontuur.[2]
  3. behoefte doen: poepen
    • De hond doet zijn behoefte in de goot naast het trottoir. 
  • [1]: behoefte aan iets hebben
iets nodig hebben
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]