trottoir
- trot·toir
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stoep’ voor het eerst aangetroffen in 1799 [1]
- Van het Franse trottoir.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trottoir | trottoirs |
verkleinwoord | trottoirtje | trottoirtjes |
het trottoir o
- (verkeer) verhoging langs de weg waarover voetgangers zich kunnen bewegen
- Het trottoir zal verbreed worden zodat mensen hier in de toekomst niet meer over de weg zullen hoeven lopen.
- Bewoners van de Dokter Schräderlaan in het Brabantse Oisterwijk keken toch wat vreemd op, toen de werkzaamheden voor een nieuwe riolering waren voltooid. De lantaarnpaal die voorheen op het trottoir stond, staat nu plotseling op de rijbaan. Dat dat niet helemaal de bedoeling is, blijkt wel uit het feit dat de paal wordt afgeschermd door een rood-wit waarschuwingsbord. De gemeente Oisterwijk laat in een reactie weten dat het om een tijdelijke situatie gaat. [3]
1. een opvanghuis voor wezen
- Het woord trottoir staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trottoir" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "trottoir" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ trottoir op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tubantia Gerben van den Broek en Tom Tacken 07-05-18 Verkeer Oisterwijkse woonwijk moet wel héél vreemd obstakel ontwijken
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
trottoir | le trottoir | trottoirs | les trottoirs |
abreuvoir m