behangpapier
  • be·hang·pa·pier
enkelvoud meervoud
naamwoord behangpapier
verkleinwoord behangpapiertje behangpapiertjes

het behangpapiero

  1. dik papier met een decoratie dat je op de muur kunt plakken en je per rol kunt kopen
    • Ze gaat verse koffie zetten. Vanuit de keuken roept ze: „Ik heb het er wel eens met Thomas Roosenboom over gehad. Thomas is een extreme planner, hij maakt schema’s op vellen behangpapier. Hoe kun je dat op het droge uitdenken, vroeg ik. Hij geloofde niet dat ik overrompeld word door mijn eigen plotwendingen.”[2] 
    • Her en der staan jerrycans en spaflessen op de vloer en op een houten tafel staan verf en kwasten. Er hangt een mobiel van 127 glazen kleerhangers, met op de grond één in scherven gebroken exemplaar. De vloer glimmend groen geschilderd, de wanden behangen met behangpapier dat gedrenkt is in bietensap en opgedroogd in ellipsvormige patronen. [3]  
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Danielle Pinedo 11 augustus 2016
  3. NRC Iris Dik 23 februari 1995
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be