bedruipen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bedruipen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bedruipen | te bedruipen | ||||||||
toekomend | zullen bedruipen | te zullen bedruipen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bedropen | te hebben bedropen | ||||||||
toekomend | bedropen zullen hebben | bedropen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bedruipend | bedropen | ev. bedruip |
mv. verouderd bedruipt |
bedruipe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bedruip | bedruipt | bedruipt | bedruipt | bedruipt | bedruipen | bedruipen | bedruipen | |||
verleden (o.v.t.) | bedroop | bedroop | bedroop | bedroopt | bedroop | bedropen | bedropen | bedropen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bedruipen | zult/zal bedruipen | zult/zal bedruipen | zult bedruipen | zal bedruipen | zullen bedruipen | zullen bedruipen | zullen bedruipen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bedruipen | zou bedruipen | zou(dt) bedruipen | zoudt bedruipen | zou bedruipen | zouden bedruipen | zouden bedruipen | zouden bedruipen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bedropen | hebt bedropen | hebt/heeft bedropen | hebt bedropen | heeft bedropen | hebben bedropen | hebben bedropen | hebben bedropen | |||
verleden (v.v.t.) | had bedropen | had bedropen | had bedropen | hadt bedropen | had bedropen | hadden bedropen | hadden bedropen | hadden bedropen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bedropen hebben | zal/zult bedropen hebben | zult/zal bedropen hebben | zult bedropen hebben | zal bedropen hebben | zullen bedropen hebben | zullen bedropen hebben | zullen bedropen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bedropen hebben | zou bedropen hebben | zou/zoudt bedropen hebben | zoudt bedropen hebben | zou bedropen hebben | zouden bedropen hebben | zouden bedropen hebben | zouden bedropen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bedropen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bedropen | er is bedropen | |||||||||
verleden | er werd bedropen | er was bedropen | |||||||||
toekomend | er zal bedropen worden | er zal bedropen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bedropen worden | er zou bedropen zijn | |||||||||
lijdende vorm bedropen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bedropen worden | bedropen te worden | ||||||||
toekomend | bedropen zullen worden | bedropen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bedropen zijn | bedropen te zijn | ||||||||
toekomend | bedropen zullen zijn | bedropen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bedropen | wordt bedropen | wordt bedropen | wordt bedropen | wordt bedropen | worden bedropen | worden bedropen | worden bedropen | |||
verleden (o.v.t.) | werd bedropen | werd bedropen | werd bedropen | werdt bedropen | werd bedropen | werden bedropen | werden bedropen | werden bedropen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bedropen worden | zult bedropen worden | zult bedropen worden | zult bedropen worden | zal bedropen worden | zullen bedropen worden | zullen bedropen worden | zullen bedropen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bedropen worden | zou bedropen worden | zou/zoudt bedropen worden | zoudt bedropen worden | zou bedropen worden | zouden bedropen worden | zouden bedropen worden | zouden bedropen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bedropen | bent bedropen | bent/is bedropen | zijt bedropen | is bedropen | zijn bedropen | zijn bedropen | zijn bedropen | |||
verleden (v.v.t.) | was bedropen | was bedropen | was bedropen | waart bedropen | was bedropen | waren bedropen | waren bedropen | waren bedropen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bedropen zijn | zult bedropen zijn | zult bedropen zijn | zult bedropen zijn | zal bedropen zijn | zullen bedropen zijn | zullen bedropen zijn | zullen bedropen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bedropen zijn | zou bedropen zijn | zou/zoudt bedropen zijn | zoudt bedropen zijn | zou bedropen zijn | zouden bedropen zijn | zouden bedropen zijn | zouden bedropen zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich bedruipen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | bedruip me | wij, we | bedruipen ons | ik | bedroop me | wij, we | bedropen ons | ik | zal me bedruipen | wij, we | zullen ons bedruipen |
2 | jij, je | bedruipt je | jullie | bedruipen je | jij, je | bedroop je | jullie | bedropen je | jij, je | zal, zult je bedruipen | jullie | zullen je bedruipen |
u | bedruipt zich/u | u | bedruipt zich/u | u | bedroop zich/u | u | bedroop zich/u | u | zult zich/u bedruipen | u | zult zich/u bedruipen | |
gij, ge | bedruipt u | gij, ge, gijlieden |
bedruipt u | gij, ge | bedroop u | gij, ge, gijlieden |
bedroop u | gij, ge | zult u bedruipen | gij, ge gijlieden |
zult u bedruipen | |
3 | hij, zij, het | bedruipt zich | zij, ze | bedruipen zich | hij, zij, het | bedroop zich | zij, ze | bedropen zich | hij, zij, het | zal zich bedruipen | zij, ze | zullen zich bedruipen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich bedruipend | zich bedropen hebben | bedruip u/je , bedruipt je | bedruipe zich |