• ba·tist
  • mogelijk eponiem dat zou verwijzen naar Baptiste Cambray, een Franse wever uit de 13e eeuw; in de betekenis van ‘zacht doek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1827 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord batist -
verkleinwoord

het batisto

  1. een fijn, doorschijnend weefsel dat gemaakt kan zijn van linnen, wol, katoen, zijde of zelfs kunstzijde
49 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[2]


batist m

  1. (kleding) batist; een fijn weefsel


  • ba·tist

batist monbezield

  1. (kleding) batist; een fijn weefsel