• ban·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bannen
bande
gebannen
zwak -d

gemengd

volledig

bannen

  1. overgankelijk iemand de toegang tot iets weigeren
    • Hij werd wegens wangedrag op het forum gebannen. 

de bannenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ban
95 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


bannen

  1. uitbannen


stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid
deelwoord
enkelvoud meervoud
bannen bien bienen ghebannen
klasse 7  volledig   

bannen

  1. verbannen, verdrijven