ban
- ban
- erfwoord via Middelnederlands ban van Oudnederlands ban, naamwoord van handeling bannen ww , in de betekenis van ‘afkondiging, uitsluiting’ aangetroffen vanaf 995 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ban | bannen |
verkleinwoord | - | - |
de ban m
- (juridisch) straf in de vorm van een verbod om in een bepaald gebied te zijn
- (religie) (rooms-katholiek) uitsluiting uit de kerkgemeenschap
- (juridisch) (historisch) rechtsgebied van een bepaalde stad
- officiële afkondiging
- (verouderd) oproep
- magisch lijkende invloed
- (historisch) titel voor landvoogden in Zuidoost-Europa
- [1] verbanning
- [2] banvloek, excommunicatie, kerkban
- [6] betovering
- [7] landvoogd
- [1] in de ban doen(figuurlijk) verbieden, afwijzen
- • De regering heeft roken in de ban gedaan.
- [2] in de ban doen(religie) uitsluiten van de kerkgemeenschap
- • De paus trachtte de keizer in de ban te doen en zo ontstond er een conflict.
- [6] in de ban vandwangmatig geïnteresseerd in of beheerst door
- • Het hele land is in de ban van de voetbalwedstrijden
- • In de ban van de ring is een bekend boek.
- Het woord ban staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ban" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- 1 2 ban op website: Etymologiebank.nl
- 1 2 "ban" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ban op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be