• ban·vloek
enkelvoud meervoud
naamwoord banvloek banvloeken
verkleinwoord banvloekje banvloekjes

de banvloekm

  1. (religie) een kerkelijke straf waardoor geestelijken of leken worden uitgesloten van de gemeenschap der gelovigen
vervoeging van
banvloeken

banvloek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van banvloeken
    • Ik banvloek. 
  2. gebiedende wijs van banvloeken
    • Banvloek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van banvloeken
    • Banvloek je? 
68 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be