anathema
- ana·the·ma
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vervloeking’ voor het eerst aangetroffen in 1532 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | anathema | anathema's |
verkleinwoord | - | - |
- Het woord anathema staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "anathema" herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "anathema" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ anathema op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: anathema (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /əˈnæθɛmə/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
anathema | anathemas |
anathema