banen
- ba·nen
- In de betekenis van ‘een weg maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1401 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
banen |
baande |
gebaand |
zwak -d | volledig |
banen
- wederkerend zich een weg ~: een pad maken waar er geen was, resoluut doordringen in iets
- Hij heeft zich een weg door het oerwoud gebaand.
- ▸ Met onze wandelstokken baanden we ons een weg door de dichtbegroeide struiken. Er was duidelijk een hele tijd niemand door deze ongerepte natuur heen gelopen.[2]
- ▸ ‘Opzij, opzij. ’ Martina gedroeg zich als een menselijke stormram en baande zich een weg door de drommen toeristen die een glimp van hetgeen zich afspeelde wilden opvangen.[3]
1. zich een weg ~: een pad maken waar er geen was, resoluut doordringen in iets
de banen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord baan
- Het woord banen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "banen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "banen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Naar frequentie | 1687 |
---|
banen
- nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van bane