bana
- ba·na
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bana | bana's |
verkleinwoord | - | - |
de bana m
- (straattaal) (anatomie) mannelijk geslachtsdeel
- ▸ Wanneer hij die meisjes belt en met ze praat word z’n bana hard en werkt hij nog harder met zichzelf.[1]
- Het woord bana staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bana" herkend door:
3 % | van de Nederlanders; |
7 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie krabita hanu“reactie om 12:42 op: Asgar Koster betuigt spijt voor handelingen” (24 september 2019 uur) op waterkant.net
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ba·na
- Bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van het Noorse werkwoord bane
Naar frequentie | 106977 |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | bana | ||
o enkelvoud | bana | |||
meervoud | bana | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
bana |
bana
bana
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bane
har bana
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bane
- ba·na
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | bana | ||
o enkelvoud | bana | |||
meervoud | bana | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
bana |
bana
bana
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast bane, zie aldaar
bana
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bana
har bana
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bana
bana
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bane
har bana
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bane
- Afkomstig van de Germaanse woorden: *banō-, *banōn, *bana-, *banan
- Woordopbouw: ban-a
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bana |
banar |
banaði |
banat |
Klasse 1 zwak | volledig |
bana