běžet
- bě·žet
- Afgeleid van het Protoslavische *běžati
běžet imperfectief gedetermineerd
- rennen; zeer snel lopen
- lopen; voortgang maken
- (běžet + o + accusatief ) gaan over, gaan om
- «Být či nebýt, to je to, oč tu běží.»
- Te zijn of niet te zijn, dat is het waar om het gaat.
- «Být či nebýt, to je to, oč tu běží.»
- draaien, lopen; werken, functioneren
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
eerste persoon | běžím | běžíme | |
tweede persoon | informeel | běžíš | běžíte |
formeel | běžíte | ||
derde persoon | běží | běží |
- Oude schrijfwijze: běžeti imperfectief
- běhat imperfectief, pádit, pelášit, uhánět, upalovat, utíkat
- míjet, plynout, probíhat imperfectief
- jednat se imperfectief, jít imperfectief, kráčet, týkat se
- běhat imperfectief
- stát imperfectief
- –
- –
- –