autopetten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van autopetten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		autopetten			te autopetten
	toekomend		zullen autopetten			te zullen autopetten
voltooid	tegenwoordig		hebben/zijn geautopet			te hebben/zijn geautopet
	toekomend		geautopet zullen hebben/zijn			geautopet te zullen hebben/zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	autopettend		geautopet			ev. autopet	mv. verouderd autopet	autopette
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	autopet	autopet	autopet	autopet	autopet	autopetten	autopetten	autopetten
verleden (o.v.t.)	autopette	autopette	autopette	autopette	autopette	autopetten	autopetten	autopetten
toekomend (o.t.t.t.)	zal autopetten	zult/zal autopetten	zult/zal autopetten	zult autopetten	zal autopetten	zullen autopetten	zullen autopetten	zullen autopetten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou autopetten	zou autopetten	zou(dt) autopetten	zoudt autopetten	zou autopetten	zouden autopetten	zouden autopetten	zouden autopetten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
onpersoonlijke lijdende vorm geautopet worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geautopet				er is geautopet
verleden	er werd geautopet				er was geautopet
toekomend	er zal geautopet worden				er zal geautopet zijn
voorwaardelijk	er zou geautopet worden				er zou geautopet zijn