autopetten
- Geluid: autopetten (hulp, bestand)
- au·to·pet·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
autopetten |
autopette |
geautopet |
zwak -t | volledig |
autopetten [1]
- inergatief zich met een autoped voortbewegen
- «Er werd op het plein druk geautopet.»
- ergatief met een autoped ergens heen rijden
- «Hij was helemaal naar zijn oma geautopet»
vervoeging van |
---|
autopetten |
autopetten
- meervoud verleden tijd van autopetten
- Wij autopetten.
- Jullie autopetten.
- Zij autopetten.
- Wij autopetten.
- Het woord autopetten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.