assessen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van assessen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | assessen | te assessen | ||||||||
toekomend | zullen assessen | te zullen assessen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geassest | te hebben geassest | ||||||||
toekomend | geassest zullen hebben | geassest te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
assessend | geassest | ev. asses |
mv. verouderd assest |
assesse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | asses | assest | assest | assest | assest | assessen | assessen | assessen | |||
verleden (o.v.t.) | asseste | asseste | asseste | asseste | asseste | assesten | assesten | assesten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal assessen | zult/zal assessen | zult/zal assessen | zult assessen | zal assessen | zullen assessen | zullen assessen | zullen assessen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou assessen | zou assessen | zou(dt) assessen | zoudt assessen | zou assessen | zouden assessen | zouden assessen | zouden assessen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geassest | hebt geassest | hebt/heeft geassest | hebt geassest | heeft geassest | hebben geassest | hebben geassest | hebben geassest | |||
verleden (v.v.t.) | had geassest | had geassest | had geassest | hadt geassest | had geassest | hadden geassest | hadden geassest | hadden geassest | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geassest hebben | zal/zult geassest hebben | zult/zal geassest hebben | zult geassest hebben | zal geassest hebben | zullen geassest hebben | zullen geassest hebben | zullen geassest hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geassest hebben | zou geassest hebben | zou/zoudt geassest hebben | zoudt geassest hebben | zou geassest hebben | zouden geassest hebben | zouden geassest hebben | zouden geassest hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geassest worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geassest | er is geassest | |||||||||
verleden | er werd geassest | er was geassest | |||||||||
toekomend | er zal geassest worden | er zal geassest zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geassest worden | er zou geassest zijn | |||||||||
lijdende vorm geassest worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geassest worden | geassest te worden | ||||||||
toekomend | geassest zullen worden | geassest te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geassest zijn | geassest te zijn | ||||||||
toekomend | geassest zullen zijn | geassest te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geassest | wordt geassest | wordt geassest | wordt geassest | wordt geassest | worden geassest | worden geassest | worden geassest | |||
verleden (o.v.t.) | werd geassest | werd geassest | werd geassest | werdt geassest | werd geassest | werden geassest | werden geassest | werden geassest | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geassest worden | zult geassest worden | zult geassest worden | zult geassest worden | zal geassest worden | zullen geassest worden | zullen geassest worden | zullen geassest worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geassest worden | zou geassest worden | zou/zoudt geassest worden | zoudt geassest worden | zou geassest worden | zouden geassest worden | zouden geassest worden | zouden geassest worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geassest | bent geassest | bent/is geassest | zijt geassest | is geassest | zijn geassest | zijn geassest | zijn geassest | |||
verleden (v.v.t.) | was geassest | was geassest | was geassest | waart geassest | was geassest | waren geassest | waren geassest | waren geassest | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geassest zijn | zult geassest zijn | zult geassest zijn | zult geassest zijn | zal geassest zijn | zullen geassest zijn | zullen geassest zijn | zullen geassest zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geassest zijn | zou geassest zijn | zou/zoudt geassest zijn | zoudt geassest zijn | zou geassest zijn | zouden geassest zijn | zouden geassest zijn | zouden geassest zijn |