asfalteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van asfalteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | asfalteren | te asfalteren | ||||||||
toekomend | zullen asfalteren | te zullen asfalteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geasfalteerd | te hebben geasfalteerd | ||||||||
toekomend | geasfalteerd zullen hebben | geasfalteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
asfalterend | geasfalteerd | ev. asfalteer |
mv. verouderd asfalteert |
asfaltere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | asfalteer | asfalteert | asfalteert | asfalteert | asfalteert | asfalteren | asfalteren | asfalteren | |||
verleden (o.v.t.) | asfalteerde | asfalteerde | asfalteerde | asfalteerde | asfalteerde | asfalteerden | asfalteerden | asfalteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal asfalteren | zult/zal asfalteren | zult/zal asfalteren | zult asfalteren | zal asfalteren | zullen asfalteren | zullen asfalteren | zullen asfalteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou asfalteren | zou asfalteren | zou(dt) asfalteren | zoudt asfalteren | zou asfalteren | zouden asfalteren | zouden asfalteren | zouden asfalteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geasfalteerd | hebt geasfalteerd | hebt/heeft geasfalteerd | hebt geasfalteerd | heeft geasfalteerd | hebben geasfalteerd | hebben geasfalteerd | hebben geasfalteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geasfalteerd | had geasfalteerd | had geasfalteerd | hadt geasfalteerd | had geasfalteerd | hadden geasfalteerd | hadden geasfalteerd | hadden geasfalteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geasfalteerd hebben | zal/zult geasfalteerd hebben | zult/zal geasfalteerd hebben | zult geasfalteerd hebben | zal geasfalteerd hebben | zullen geasfalteerd hebben | zullen geasfalteerd hebben | zullen geasfalteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geasfalteerd hebben | zou geasfalteerd hebben | zou/zoudt geasfalteerd hebben | zoudt geasfalteerd hebben | zou geasfalteerd hebben | zouden geasfalteerd hebben | zouden geasfalteerd hebben | zouden geasfalteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geasfalteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geasfalteerd | er is geasfalteerd | |||||||||
verleden | er werd geasfalteerd | er was geasfalteerd | |||||||||
toekomend | er zal geasfalteerd worden | er zal geasfalteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geasfalteerd worden | er zou geasfalteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geasfalteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geasfalteerd worden | geasfalteerd te worden | ||||||||
toekomend | geasfalteerd zullen worden | geasfalteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geasfalteerd zijn | geasfalteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geasfalteerd zullen zijn | geasfalteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geasfalteerd | wordt geasfalteerd | wordt geasfalteerd | wordt geasfalteerd | wordt geasfalteerd | worden geasfalteerd | worden geasfalteerd | worden geasfalteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geasfalteerd | werd geasfalteerd | werd geasfalteerd | werdt geasfalteerd | werd geasfalteerd | werden geasfalteerd | werden geasfalteerd | werden geasfalteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geasfalteerd worden | zult geasfalteerd worden | zult geasfalteerd worden | zult geasfalteerd worden | zal geasfalteerd worden | zullen geasfalteerd worden | zullen geasfalteerd worden | zullen geasfalteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geasfalteerd worden | zou geasfalteerd worden | zou/zoudt geasfalteerd worden | zoudt geasfalteerd worden | zou geasfalteerd worden | zouden geasfalteerd worden | zouden geasfalteerd worden | zouden geasfalteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geasfalteerd | bent geasfalteerd | bent/is geasfalteerd | zijt geasfalteerd | is geasfalteerd | zijn geasfalteerd | zijn geasfalteerd | zijn geasfalteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geasfalteerd | was geasfalteerd | was geasfalteerd | waart geasfalteerd | was geasfalteerd | waren geasfalteerd | waren geasfalteerd | waren geasfalteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geasfalteerd zijn | zult geasfalteerd zijn | zult geasfalteerd zijn | zult geasfalteerd zijn | zal geasfalteerd zijn | zullen geasfalteerd zijn | zullen geasfalteerd zijn | zullen geasfalteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geasfalteerd zijn | zou geasfalteerd zijn | zou/zoudt geasfalteerd zijn | zoudt geasfalteerd zijn | zou geasfalteerd zijn | zouden geasfalteerd zijn | zouden geasfalteerd zijn | zouden geasfalteerd zijn |