Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·fal·teert

Werkwoord

vervoeging van
asfalteren

asfalteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van asfalteren
    • Jij asfalteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van asfalteren
    • Hij asfalteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van asfalteren
    • Asfalteert!