approximeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van approximeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | approximeren | te approximeren | ||||||
toekomend | zullen approximeren | te zullen approximeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geapproximeerd | te hebben geapproximeerd | ||||||
toekomend | geapproximeerd zullen hebben | geapproximeerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
approximerend | geapproximeerd | ev. approximeer |
mv. verouderd approximeert |
approximere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | approximeer | approximeert | approximeert | approximeert | approximeert | approximeren | approximeren | approximeren | |
verleden (o.v.t.) | approximeerde | approximeerde | approximeerde | approximeerde | approximeerde | approximeerden | approximeerden | approximeerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal approximeren | zult/zal approximeren | zult/zal approximeren | zult approximeren | zal approximeren | zullen approximeren | zullen approximeren | zullen approximeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou approximeren | zou approximeren | zou(dt) approximeren | zoudt approximeren | zou approximeren | zouden approximeren | zouden approximeren | zouden approximeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geapproximeerd | hebt geapproximeerd | hebt/heeft geapproximeerd | hebt geapproximeerd | heeft geapproximeerd | hebben geapproximeerd | hebben geapproximeerd | hebben geapproximeerd | |
verleden (v.v.t.) | had geapproximeerd | had geapproximeerd | had geapproximeerd | hadt geapproximeerd | had geapproximeerd | hadden geapproximeerd | hadden geapproximeerd | hadden geapproximeerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geapproximeerd hebben | zal/zult geapproximeerd hebben | zult/zal geapproximeerd hebben | zult geapproximeerd hebben | zal geapproximeerd hebben | zullen geapproximeerd hebben | zullen geapproximeerd hebben | zullen geapproximeerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geapproximeerd hebben | zou geapproximeerd hebben | zou/zoudt geapproximeerd hebben | zoudt geapproximeerd hebben | zou geapproximeerd hebben | zouden geapproximeerd hebben | zouden geapproximeerd hebben | zouden geapproximeerd hebben |