approvianderen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van approvianderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | approvianderen | te approvianderen | ||||||||
toekomend | zullen approvianderen | te zullen approvianderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geapproviandeerd | te hebben geapproviandeerd | ||||||||
toekomend | geapproviandeerd zullen hebben | geapproviandeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
approvianderend | geapproviandeerd | ev. approviandeer |
mv. verouderd approviandeert |
approviandere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | approviandeer | approviandeert | approviandeert | approviandeert | approviandeert | approvianderen | approvianderen | approvianderen | |||
verleden (o.v.t.) | approviandeerde | approviandeerde | approviandeerde | approviandeerde | approviandeerde | approviandeerden | approviandeerden | approviandeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal approvianderen | zult/zal approvianderen | zult/zal approvianderen | zult approvianderen | zal approvianderen | zullen approvianderen | zullen approvianderen | zullen approvianderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou approvianderen | zou approvianderen | zou(dt) approvianderen | zoudt approvianderen | zou approvianderen | zouden approvianderen | zouden approvianderen | zouden approvianderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geapproviandeerd | hebt geapproviandeerd | hebt/heeft geapproviandeerd | hebt geapproviandeerd | heeft geapproviandeerd | hebben geapproviandeerd | hebben geapproviandeerd | hebben geapproviandeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geapproviandeerd | had geapproviandeerd | had geapproviandeerd | hadt geapproviandeerd | had geapproviandeerd | hadden geapproviandeerd | hadden geapproviandeerd | hadden geapproviandeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geapproviandeerd hebben | zal/zult geapproviandeerd hebben | zult/zal geapproviandeerd hebben | zult geapproviandeerd hebben | zal geapproviandeerd hebben | zullen geapproviandeerd hebben | zullen geapproviandeerd hebben | zullen geapproviandeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geapproviandeerd hebben | zou geapproviandeerd hebben | zou/zoudt geapproviandeerd hebben | zoudt geapproviandeerd hebben | zou geapproviandeerd hebben | zouden geapproviandeerd hebben | zouden geapproviandeerd hebben | zouden geapproviandeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geapproviandeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geapproviandeerd | er is geapproviandeerd | |||||||||
verleden | er werd geapproviandeerd | er was geapproviandeerd | |||||||||
toekomend | er zal geapproviandeerd worden | er zal geapproviandeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geapproviandeerd worden | er zou geapproviandeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geapproviandeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geapproviandeerd worden | geapproviandeerd te worden | ||||||||
toekomend | geapproviandeerd zullen worden | geapproviandeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geapproviandeerd zijn | geapproviandeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geapproviandeerd zullen zijn | geapproviandeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geapproviandeerd | wordt geapproviandeerd | wordt geapproviandeerd | wordt geapproviandeerd | wordt geapproviandeerd | worden geapproviandeerd | worden geapproviandeerd | worden geapproviandeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geapproviandeerd | werd geapproviandeerd | werd geapproviandeerd | werdt geapproviandeerd | werd geapproviandeerd | werden geapproviandeerd | werden geapproviandeerd | werden geapproviandeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geapproviandeerd worden | zult geapproviandeerd worden | zult geapproviandeerd worden | zult geapproviandeerd worden | zal geapproviandeerd worden | zullen geapproviandeerd worden | zullen geapproviandeerd worden | zullen geapproviandeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geapproviandeerd worden | zou geapproviandeerd worden | zou/zoudt geapproviandeerd worden | zoudt geapproviandeerd worden | zou geapproviandeerd worden | zouden geapproviandeerd worden | zouden geapproviandeerd worden | zouden geapproviandeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geapproviandeerd | bent geapproviandeerd | bent/is geapproviandeerd | zijt geapproviandeerd | is geapproviandeerd | zijn geapproviandeerd | zijn geapproviandeerd | zijn geapproviandeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geapproviandeerd | was geapproviandeerd | was geapproviandeerd | waart geapproviandeerd | was geapproviandeerd | waren geapproviandeerd | waren geapproviandeerd | waren geapproviandeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geapproviandeerd zijn | zult geapproviandeerd zijn | zult geapproviandeerd zijn | zult geapproviandeerd zijn | zal geapproviandeerd zijn | zullen geapproviandeerd zijn | zullen geapproviandeerd zijn | zullen geapproviandeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geapproviandeerd zijn | zou geapproviandeerd zijn | zou/zoudt geapproviandeerd zijn | zoudt geapproviandeerd zijn | zou geapproviandeerd zijn | zouden geapproviandeerd zijn | zouden geapproviandeerd zijn | zouden geapproviandeerd zijn |