apporteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van apporteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | apporteren | te apporteren | ||||||
toekomend | zullen apporteren | te zullen apporteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geapporteerd | te hebben geapporteerd | ||||||
toekomend | geapporteerd zullen hebben | geapporteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
apporterend | geapporteerd | ev. apporteer |
mv. verouderd apporteert |
apportere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | apporteer | apporteert | apporteert | apporteert | apporteert | apporteren | apporteren | apporteren | |
verleden (o.v.t.) | apporteerde | apporteerde | apporteerde | apporteerde | apporteerde | apporteerden | apporteerden | apporteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal apporteren | zult/zal apporteren | zult/zal apporteren | zult apporteren | zal apporteren | zullen apporteren | zullen apporteren | zullen apporteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou apporteren | zou apporteren | zou(dt) apporteren | zoudt apporteren | zou apporteren | zouden apporteren | zouden apporteren | zouden apporteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geapporteerd | hebt geapporteerd | hebt/heeft geapporteerd | hebt geapporteerd | heeft geapporteerd | hebben geapporteerd | hebben geapporteerd | hebben geapporteerd | |
verleden (v.v.t.) | had geapporteerd | had geapporteerd | had geapporteerd | hadt geapporteerd | had geapporteerd | hadden geapporteerd | hadden geapporteerd | hadden geapporteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geapporteerd hebben | zal/zult geapporteerd hebben | zult/zal geapporteerd hebben | zult geapporteerd hebben | zal geapporteerd hebben | zullen geapporteerd hebben | zullen geapporteerd hebben | zullen geapporteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geapporteerd hebben | zou geapporteerd hebben | zou/zoudt geapporteerd hebben | zoudt geapporteerd hebben | zou geapporteerd hebben | zouden geapporteerd hebben | zouden geapporteerd hebben | zouden geapporteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geapporteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geapporteerd | er is geapporteerd | |||||||
verleden | er werd geapporteerd | er was geapporteerd | |||||||
toekomend | er zal geapporteerd worden | er zal geapporteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geapporteerd worden | er zou geapporteerd zijn |