apporteer
- ap·por·teer
vervoeging van |
---|
apporteren |
apporteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van apporteren
- Ik apporteer.
- gebiedende wijs van apporteren
- Apporteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van apporteren
- Apporteer je?
- Het woord apporteer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.