Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·ti·foon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord antifoon antifonen
verkleinwoord antifoontje antifoontjes

Zelfstandig naamwoord

de antifoonm [3] [4]

  1. apparaatje om het oor af te sluiten tegen hinderlijk geluid

de antifoonv / m

  1. (muziek), (religie) vers dat gezongen wordt als inleiding of afsluiting van een psalm
    • Het antifoon van de derde adventszondag. 
  2. beurtzang tussen priesters en gemeente
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

54 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen