• an·ti·do·tum
enkelvoud meervoud
naamwoord antidotum antidota
verkleinwoord antidotumpje antidotumpjes

het antidotumo

  1. (medisch) een tegengif
    • Bestaat hier een antidotum voor? 
60 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[3]


antidotum

  1. (medisch) antidotum.