antichambreren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van antichambreren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | antichambreren | te antichambreren | ||||||
toekomend | zullen antichambreren | te zullen antichambreren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geantichambreerd | te hebben geantichambreerd | ||||||
toekomend | geantichambreerd zullen hebben | geantichambreerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
antichambrerend | geantichambreerd | ev. antichambreer |
mv. verouderd antichambreert |
antichambrere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | antichambreer | antichambreert | antichambreert | antichambreert | antichambreert | antichambreren | antichambreren | antichambreren | |
verleden (o.v.t.) | antichambreerde | antichambreerde | antichambreerde | antichambreerde | antichambreerde | antichambreerden | antichambreerden | antichambreerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal antichambreren | zult/zal antichambreren | zult/zal antichambreren | zult antichambreren | zal antichambreren | zullen antichambreren | zullen antichambreren | zullen antichambreren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou antichambreren | zou antichambreren | zou(dt) antichambreren | zoudt antichambreren | zou antichambreren | zouden antichambreren | zouden antichambreren | zouden antichambreren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geantichambreerd | hebt geantichambreerd | hebt/heeft geantichambreerd | hebt geantichambreerd | heeft geantichambreerd | hebben geantichambreerd | hebben geantichambreerd | hebben geantichambreerd | |
verleden (v.v.t.) | had geantichambreerd | had geantichambreerd | had geantichambreerd | hadt geantichambreerd | had geantichambreerd | hadden geantichambreerd | hadden geantichambreerd | hadden geantichambreerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geantichambreerd hebben | zal/zult geantichambreerd hebben | zult/zal geantichambreerd hebben | zult geantichambreerd hebben | zal geantichambreerd hebben | zullen geantichambreerd hebben | zullen geantichambreerd hebben | zullen geantichambreerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geantichambreerd hebben | zou geantichambreerd hebben | zou/zoudt geantichambreerd hebben | zoudt geantichambreerd hebben | zou geantichambreerd hebben | zouden geantichambreerd hebben | zouden geantichambreerd hebben | zouden geantichambreerd hebben |